Van commandobunker tot discobar: de bouwgeschiedenis van de Woolloomooloo

door Sander Ruys en Wolter Wefers Bettink, mei 2020

De Woolloomooloo staat op een historische plaats, namelijk op de resten van een deel van de bunker die de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog hebben gebouwd voor het hoofdkwartier  van de bevelhebber van het Duitse leger in Nederland: de Befehlshaber der Truppen des Heeres in den Niederlanden.[1] Deze bevelhebber viel onder de Wehrmachtsbefehlshaber in den Niederlanden die zijn hoofdkwartier had in Hilversum.

Na de bezetting van Nederland in mei 1940 had de Befehlshaber der Truppen des Heeres in den Niederlanden aanvankelijk zijn standplaats in Den Haag, maar al op 30 mei 1940 werd deze functie overgedragen aan de commandant van het Höheres Kommando z.b.V. XXXVII.[2]  Dit commando vestigde zich in Utrecht. Om de staf daarvan te huisvesten vorderden de Duitse autoriteiten eind mei 1940de sociëteit PhRM. Het USC kreeg enig respijt voor de ontruiming, de laatste avond in PhRM was op 8 juli 1940.

Achter PhRM en in de tuinen van Boothstraat 3 en Boothstraat 5 verrees een bomvrije commandobunker van een speciaal type (Sonder Konstruktion)

Op 14 maart 1941 nam de commandant van de 82. Infanterie-Division de functie van Befehlshaber der Truppen des Heeres in den Niederlanden over, evenals PhRM als stafgebouw. Een volgende wisseling vond plaats op 8 juni 1942 toen de commandant van het nieuwe General Kommando LXXXVIII. Armee Korps werd belast met de functie van Befehlshaber. Het commando fungeerde tevens als staf van de kustverdediging tussen Terschelling en de Oosterschelde. Naast het sociëteitsgebouw aan het Janskerkhof 14 vorderden de Duitse autoriteiten de panden Janskerkhof 13, 15, 15a en 16 en Drift 10 en 12. Janskerkhof 13, 14 en 15 waren in gebruik bij de staf, Janskerkhof 15a huisvestte het hoofdkwartier, Janskerkhof 16 was de woning van de commandant en Drift 10 en 12 werden gebruikt voor de logistieke ondersteuning.

In het najaar van 1942, tegelijk met de start van de bouw van de Atlantikwall, werd begonnen met de bouw van bunkers voor belangrijke hoofdkwartieren die landinwaarts waren gelegen; zo ook voor het General Kommando LXXXVIII. A.K. Achter PhRM en in de tuinen van Boothstraat 3 en Boothstraat 5 verrees een bomvrije commandobunker van een speciaal type (Sonder Konstruktion) waarvan er in Nederland drie soortgelijke werden gebouwd, twee in Hilversum en later een in Bilthoven.

De achtertuin van PhRM met links de tijdens de oorlog gebouwde bunker.
De tuin van PhRM op 31 augustus 1946 met een deel van de in de oorlog gebouwde bunker.

De bunker was bovengronds en had twee ingangen, een op het perceel van PhRM en een op het perceel van Boothstraat 3. Het dak en de wanden bestonden uit twee meter dik gewapend beton. Boven het dak was als extra bescherming een soort zandbak.

Tekening van de bunker in de tuin van PhRM met gearceerd de geplande uitbreiding.

Wanneer met de bouw werd begonnen en wanneer de bunker werd opgeleverd, is niet precies bekend. Vaststaat dat het commando er niet lang gebruik van maakte, want in de zomermaanden van 1943 viel het besluit om het commando te verplaatsen naar Bilthoven, waarschijnlijk omdat dit veiliger werd geacht. Het commando verhuisde op 15 januari 1944 naar een nieuw bunkercomplex in die gemeente. De bunker in Utrecht werd aangehouden als een reserve commandopost (Ausweichgefechtsstand) maar vanaf eind juni 1944 mochten bepaalde Duitse eenheden bij luchtaanvallen de bunker als schuilplaats gebruiken zolang deze niet nodig was als commandopost. Op 8 februari 1945 stationeerde het Duitse leger in PhRM en de panden op het Janskerkhof om PhRM de Frontleitstelle die was belast met de dagelijkse leiding van het front langs de Zeeuwse eilanden en de grote rivieren. Dit bleef zo tot de capitulatie van de Duitse troepen in mei 1945.

Op 9 juli 1945 werd de sociëteit officieus heropend en op 7 augustus 1945 officieel. De bunker werd niet afgebroken

Het Canadese leger dat na de capitulatie Utrecht was binnengetrokken, nam de bij de Duitsers in gebruik zijnde gebouwen en werken in beheer en gaf PhRM op 21 juni 1945 vrij. Op 9 juli 1945 werd de sociëteit officieus heropend en op 7 augustus 1945 officieel. De bunker werd niet afgebroken. Er was na de bevrijding een sloopverbod afgekondigd voor dit soort verdedigingswerken, zodat deze zo nodig voor de Nederlandse defensie hergebruikt konden worden. Het Ministerie van Oorlog (thans Ministerie van Defensie) kon machtiging verlenen voor sloop of vrijgave ten behoeve van gebruik voor andere doeleinden. Daarna kwamen de civiele autoriteiten in beeld omdat die interesse hadden in verdedigingswerken als de bunker, bijvoorbeeld als schuilplaats voor de bevolking. Dat betekende dat de bunker pas mocht worden afgebroken als het USC het terrein daadwerkelijk voor andere doeleinden nodig had en de civiele autoriteten daarvoor geen bestemming hadden.

De Commissie van Bestuur van PhRM kwam in december 1958 met een rapport over de wenselijkheid en de mogelijkheden van een interne verbouwing van de sociëteit

De groei van het ledental van het USC in de jaren vijftig noopte tot een uitbreiding van het sociëteitsgebouw. Nadat in 1955 aan de achterzijde de biljartzaal en de daarboven gelegen eetzaal met bijna vijf meter in de tuin waren uitgebouwd, was een verdere uitbreiding noodzakelijk. Daarbij vormde de bunker een flink obstakel. De Commissie van Bestuur van PhRM kwam in december 1958 met een rapport over de wenselijkheid en de mogelijkheden van een interne verbouwing van de sociëteit. Ondanks de bedenkingen van de Financiële Adviescommissie besloot de Commissie van Bestuur de mogelijkheden verder te onderzoeken. Na een bezoek aan de kort daarvoor verbouwde sociëteit Phoenix in Delft werd contact gelegd met ir. H.C. Stadlander, verbonden aan het Nijmeegse ingenieurs- en architectenbureau v/h J. van Hasselt en De Koning (tegenwoordig Royal HaskoningDHV) die de directie had gevoerd over die renovatie. Nadat hij de situatie bij PhRM had bekeken, verklaarde hij zich bereid om als architect op te treden. Op 18 maart 1959 vond een algemene sociëteitsvergadering plaats die geheel aan de eventuele verbouwing was gewijd. De Commissie van Bestuur stelde op 9 april 1959 een Bouwcommissie in, met als opdracht om met de architect plannen te ontwerpen, uit te werken en uit te voeren en de benodigde financiële middelen bijeen te brengen. In 1960 kreeg de Bouwcommissie ondersteuning van een commissie van toezicht en advies waarin enkele vooraanstaande reünisten zitting namen.

Een probleem was dat door de bunker, die de halve tuin in beslag nam, de ruimte achter PhRM te klein was om het plan te realiseren

De eerste plannen strekten tot een ingrijpende aanpassing van het bestaande gebouw, onder andere het verplaatsen van de keuken naar de zolderverdieping. Toen die plannen al een vrij definitieve vorm hadden gekregen, kwamen de panden Boothstraat 1 en 1a in de verkoop. Deze grensden aan de tuin van PhRM en dat maakte andere plannen mogelijk. Het USC kocht de panden in december 1959. De architect kwam met een plan waarbij onder andere op de begane grond van Boothstraat 1 en 1a een keuken zou komen en in de tuin daarachter een eetzaal. De Bouwcommissie wilde echter kijken naar mogelijkheden voor een efficiënter en intensiever gebruik van de ruimte. Dat leidde tot het plan om de nieuwbouw te voorzien van twee verdiepingen die verhuurd konden worden. Toen de universiteit voor die verdiepingen belangstelling bleek te hebben, werd dit plan verder uitgewerkt. Een probleem was dat door de bunker, die de halve tuin in beslag nam, de ruimte achter PhRM te klein was om het plan te realiseren. Daarop werd ingezet op sloop van de bunker, maar daarvoor moesten twee hobbels genomen worden. In de eerste plaats had de gemeente plannen om de bunker in te richten voor de Bescherming Burgerbevolking en in de tweede plaats bedroegen de sloopkosten naar schatting 30.000 gulden. De eerste hobbel werd in maart 1960 genomen toen de burgemeester liet weten dat de bunker gesloopt mocht worden. De tweede hobbel moest in eigen kring worden opgelost omdat pogingen om subsidie voor de sloop of hulp van de genie te krijgen op niets uitliepen. De extra financiële last werd aanvaard. Daarbij was een belangrijke overweging dat het waarschijnlijk de laatste kans zou zijn om van de bunker af te komen.

Nadat met de universiteit tot overeenstemming was gekomen over de verhuur van de twee verdiepingen op de nieuwbouw voor een periode van tien jaar, met een optie voor nog eens tien jaar, werd rekening houdend daarmee een nieuw plan gemaakt. Het omvatte – naast aanpassingen in het bestaande gebouw – de sloop van het op het terrein van PhRM gelegen deel van de bunker, de sloop van de panden Boothstraat 1 (woning) en 1a (koetshuis met woning) en de bouw van een nieuw gebouw over vrijwel de gehele vrijkomende ruimte. Tussen het oude en het nieuwe gebouw kwam een patio.

De twee panden in de Boothstraat werden in 1961 afgebroken. Ook daarbij moesten enkele hobbels genomen worden want de Boothstraat 1 en het bovenhuis van Boothstraat 1a waren verhuurd en Boothstraat 1a stond bovendien op de voorlopige monumentenlijst. Bij een huurder was een beslissing van de kantonrechter nodig, bij de andere huurders kon in overleg de overeenkomst worden beëindigd. In samenwerking met de eigenaar van Boothstraat 2a kon voor de monumentenstatus van Boothstraat 1a een oplossing worden gevonden door de voorgevel steen voor steen te verplaatsen naar het tegenovergelegen Boothstraat 2a, het koetshuis van Janskerkhof 16. De originele voorgevel van Boothstraat 2a stond enkele meters achter de rooilijn en bleef behouden. De nieuwe gevel kwam te staan langs de rooilijn op de plaats waar tot dan toe een muur met een poort had gestaan.

Tekening van de ligging de bunker in de tuin van PhRM en de te slopen panen Boothstraat 1 en Boothstraat 1a
Tekening van de te verplaatsen gevel van Boothstraat 1a

Op 16 november 1960 rond het middaguur vlogen na een flinke klap de stukken beton door de ramen van het belastingkantoor

De gedeeltelijk sloop van de bunker begon op 10 oktober 1960. Het ingenieursbureau had daartoe begin 1960 de bunker opgemeten en aanwijzingen gegeven voor de wijze waarop de sloop met springstof kon plaatsvinden. Aan de zijde van de tuinen van Boothstraat 3, Boothstraat 1 en 1a en PhRM, tegen de achtergevel van PhRM en aan de zijde van Janskerkhof 13a (het belastingkantoor) tot het begin van de bunker moesten strobalen worden geplaatst, terwijl de bunkermuur aan de zijde van het belasting kantoor en de Drift zolang mogelijk moest blijven staan om bij het springen bescherming te bieden richting de Drift. In het beton moesten gaten van ongeveer 75 centimeter worden geboord. Per gat moest 50 gram springstof worden aangebracht maar niet in meer dan vijf of zes gaten tegelijk. Het te springen deel moest worden afgedekt met staalplaten. Toch ging het de eerste keer mis want op 16 november 1960 rond het middaguur vlogen na een flinke klap de stukken beton door de ramen van het belastingkantoor. Een foto van een geschrokken medewerkster met een brok beton op haar bureau (dat zij op het moment van de klap net had verlaten) stond die middag in het Utrechtsch Nieuwsblad. De voorman van het sloopbedrijf gaf als verklaring dat tijdens de bouw van de bunker was geknoeid met de bewapening waardoor die niet overal gelijk was en het moeilijk was te bepalen hoeveel springstof moest worden gebruikt. Na verbetering van de bescherming werden de werkzaamheden hervat. Op dat moment was nog maar een klein deel van de bunker gesloopt. De rest zou tot maart 1961 in beslag nemen en nog vele springladingen vergen. Het deel van de bunker dat in de tuinen van Boothstraat 3 en 5 lag, werd niet gesloopt, omdat de eigenaren de daaraan verbonden kosten niet wilden dragen. In 2011 maakte de rechter overigens een einde aan een geschil over de eigendom van dit deel van de bunker door te bepalen dat ieder eigenaar was van het zich op zijn perceel bevindende deel.[3]

De grote (rechts) en uitgebreide kleine bar in 1991, met op de voorgrond in de vloer het luik naar de resten van de bunker.

De nieuwbouw kwam in 1962 gereed en werd op 26 oktober 1962 door Prins Bernhard geopend. De voorzitter van de Bouwcommissie, Floris Plate, werd benoemd tot Erelid van het USC.

Langs de Boothstraat bestond het nieuwe gebouw uit vier bouwlagen, te weten een kelder, de begane grond en twee verdiepingen, voor het overige was sprake van een bouwlaag. De twee verdiepingen kregen in de Boothstraat een eigen in- en opgang naast de ingang naar de laagbouw. Het USC verhuurde de verdiepingen aan de Rijksgebouwendienst die deze ter beschikking stelde aan de universiteit. In 2015 kreeg het USC vergunning om de verdiepingen te verbouwen tot studentenkamers en kwam er op elke verdieping een studentenhuis. Het USC nam de begane grond en de kelder van de nieuwbouw in gebruik. Aan de zijde van de Boothstraat kwamen naast de in- en opgang naar de verdiepingen een brede ingang met een toiletgroep en een grote keuken. Achter de ingang en de keuken werd het resterende deel van de begane grond in beslag genomen door een grote zaal van 330 m2 en een vergaderzaal: het “Nieuwe dispuut”. Tussen het oude gebouw, de grote zaal en de vergaderzaal liep een gang met een uitgang naar de steeg naast PhRM. Dit werd later de ingang van Woolloomooloo. De grote zaal was bestemd als mensa (eetzaal) voor alle studenten en voor (interne en externe) feesten en partijen en werd de “Nieuwe eetzaal” genoemd. Het “Nieuwe Dispuut” diende als vervanging van de vergaderkamer – het “Dispuut” – op de eerste verdieping naast de senaatskamer. Het “Dispuut” werd werkruimte voor de senaat.

Tekeningen van de kelder (links) en de begane grond van de nieuwbouw, waarop in de linker tekening in plaats van de geplande kelder de restanten van de bunker zijn ingetekend.

De vloer en het onderste deel van de muren werden gehandhaafd. De vloer diende als fundering voor het deel van de nieuwbouw waar tien jaar later de Woolloomooloo kwam

Overigens was aanvankelijk onder de grote zaal een kelder voor 280 fietsen en een kegelbaan voorzien. De kelder zou bereikbaar zijn via een afrit tussen de nieuwbouw en de tuinen van de huizen aan de Drift en lag (dus) in het verlengde van de steeg naast PhRM. Om te bezuinigen op de bouw- en sloopkosten werd in het najaar van 1960 afgezien van de kelder en werd besloten alleen het boven het maaiveld gelegen deel van de bunker te slopen. Waar op een bouwtekening van juli 1960 de kelder nog is te zien, is deze op een bouwtekening van december 1960 verdwenen en is het restant van de bunker ingetekend (zie tekening hierboven). De vloer en het onderste deel van de muren werden gehandhaafd. De vloer diende als fundering voor het deel van de nieuwbouw waar tien jaar later de Woolloomooloo kwam.

In 1965 startte het USC op zondagavonden voor leden van het USC, de UVSV, de NVVSU, Unitas, Veritas en SSR in de Nieuwe eetzaal een Weekend café. In de hoek boven de voormalige bunker werd een hoefijzervormige bar geplaatst. De ingang van het Weekend café was in de Boothstraat. Als portiers fungeerden leden van de krachtsportvereniging De Halter. De ruimte waar oorspronkelijk de afrit naar de fietsenkelder was gepland, werd gedeeltelijk ingericht als voorraadhok voor koolzuurflessen, biervaten en andere dranken en was voor het andere deel een met een hek afgesloten nooduitgang naar de steeg langs PhRM. In het hok bevonden zich ook  de aansluitpunten voor de koolzuurflessen, de biervaten en de canisters met frisdrank. De Nieuwe eetzaal werd ook bij interne en externe feesten en partijen gebruikt. Zo was deze tussen 1965 en 1967 op zaterdagavonden verhuurd aan de Rootie Tootie Club die dansfeesten organiseerde voor de beat minnende jongeren van Utrecht. In het voorjaar van 1969 werd de Nieuwe eetzaal opnieuw verhuurd en vonden onder de naam Club ’69 optredens plaats van destijds bekende groepen als Outsiders, Shoes en Tee Set.

De begrote kosten voor de verbouwing van de discobar bedroegen 55.000 gulden

Eind 1968 ontstond bij de Commissie van Bestuur, verantwoordelijk voor de exploitatie van PhRM, het plan om in de ruimte van het Weekend café en het Nieuwe Dispuut een discobar te vestigen, toegankelijk voor alle studenten.

Het eerste plan voor de Woolloomooloo, gepubliceerd in de Vox Studiosorum van 17 januari 1969.

In Woolloomooloo-De eerste 50 jaar [p. 15-18] wordt onthuld dat het discobarplan in feite een tactische zet was van de Commissie van Bestuur (de commissie Wakkie) om te voorkomen dat PhRM zelf zou worden opengesteld voor niet-leden. Die opzet slaagde: het plan voor deze Mixed Society werd omgezet in het discobarplan dat op 16 juni 1969 in een algemene sociëteitsvergadering werd aangenomen. De begrote kosten voor de verbouwing van de discobar bedroegen 55.000 gulden (bijna 25.000 euro). Daarvan was 7000 gulden (ca. 3200 euro) bestemd voor de aanschaf van de geluidsinstallatie. Voor de constructieve wijzigingen aan muren en plafonds maakte het ingenieursbureau Van Hasselt en De Koning tekeningen, maar de aannemer Van Tilburg, een “zzp-er avant la lettre” (Marten Otten), volgde bij de verdere uitvoering zijn eigen plan. De verbouwing vond plaats in het najaar van 1969. De muur tussen de Nieuwe eetzaal en het Nieuwe dispuut, waar de dansvloer was geprojecteerd, werd voor een groot deel verwijderd. Tussen de discobar en de rest van de grote zaal kwam deels een L-vormige vaste wand en voor het andere deel een uit zware houten panelen bestaande vouwbare wand. De panelen konden via een L-vormig traject over een rail worden verschoven en scheidden in de ene stand de dansvloer in de voormalige dispuutsruimte af en in de andere stand de discobar van de grote zaal.

Een van de bouwtekeningen van september 1969, waarop is te zien dat de muur tussen Het Nieuwe Dispuut en de Nieuwe Eetzaal grotendeels verdwijnt en een (schuif)wand wordt aangebracht tussen de Woolloomooloo en het resterende deel van de Nieuwe Eetzaal.

In de dispuutsruimte kwamen langs de wanden zitjes in de vorm van halve cirkels (de zogenaamde “apenrotsen”), een bedenksel van Van Tilburg. Elk zitje kreeg in het midden een tafeltje met een lamp, maar voor zover bekend hebben die lampen nooit gewerkt. De ruimte in het midden tussen de zitjes werd de dansvloer. In het bargedeelte werd het lattenplafond verlaagd en in de voormalige dispuutsruimte werd een lattenplafond aangebracht. Verder werd de verlichting aangepast en kwam er tussen het dans- en het bargedeelte, tegen de buitenmuur naast de nooduitgang, een discomeubel voor de disjockeys.

Het eerste discomeubel.

De ingang van de discobar kwam bij de deuren naar de steeg naast PhRM. Het ganggedeelte langs de patio werd gebruikt als garderobe.

Fred en Rooie Piet in de garderobe.

Ook werd de toiletgroep bij de ingang uitgebreid. De discobar werd op22 januari 1970 geopend en was meteen een succes.

Het succes van de Woolloomooloo leidde in het voorjaar van 1972 tot het plan om de discobar uit te breiden

De drukte nam nog toe toen het USC in 1971 het initiatief nam om in de oude eetzaal op de eerste verdieping van het oude gebouw een theater met koffiebar te beginnen. Tejater Kikker werd in het najaar van 1971 gerealiseerd en op 24 januari 1972 geopend. Het deelde de buiteningang, de daarachter gelegen gang en de toiletgroep met de Woolloomooloo. Om in het theater en de koffiebar te komen werd op de patio een wenteltrap gebouwd.

Het succes van de Woolloomooloo leidde in het voorjaar van 1972 tot het plan om de discobar uit te breiden. Er werd een deel van de grote zaal bijgetrokken. In dat deel kwam een tweede bar en daarachter een tweede, ruime voorraadruimte.

De sloop van de kleine bar in 2000. Achter de deur met het opschrift “”Woo-office” is de voorraadruimte die tegelijk met de kleine bar in 1972 werd gebouwd.

Daarin bevonden zich ook de aansluitpunten voor de koolzuurflessen, de biervaten en de canisters met frisdrank voor de tweede bar. In het nieuwe deel was de parketvoer vervangen door een stenen vloer. Verder werd het traject van de verschuifbare wand gewijzigd. Deze kon niet langer tussen het bargedeelte en de dansvloer worden geplaatst, maar kon in een U-vormig traject langs de muur tegenover de nieuwe bar worden geschoven en met nog een draai tussen het resterende deel van de grote zaal en het nieuwe deel van de discobar. Zo kon een “kleine” en een “grote” discobar worden gecreëerd, de eerste met alleen de hoefijzerbar en de tweede met beide bars. De “grote” versie had bovendien een tweede toegang: niet alleen de – nu om veiligheidsredenen naar de gang opengaande – deur in de gang nabij de buitendeur, maar ook de dubbele deur in de gang bij de patio.

Tekeningen van de situatie voor en na de uitbreiding met de kleine bar in 1972.

Tegelijk werd de toiletgroep vergroot en vernieuwd (ten koste van de grootte van de toiletgroep in het oude gebouw). De uitbreiding werd op 23 oktober 1972 in gebruik genomen. Daarna bleef de ruimtelijke indeling tot het midden van de jaren tachtig vrijwel ongewijzigd.

De latere verbouwingen – en dat zijn er vele geweest – worden beschreven in Woolloomooloo-De eerste 50 jaar.

Bronnen:

  • E. Brouwer e.a., Bunkers van de Duitse Wehrmacht in de stad Utrecht, 2001
  • Gemeentelijk inkwartieringsbureau voor de Duitsche weermacht ‘Quartieramt’ en Dienst inkwartiering herstel en afwikkeling, Het Utrechts Archief
  • Bunkers en betonnen groepsschuilplaatsen in de gemeente Utrecht, Dienst Volkshuisvesting, onderafdeling monumenten, 1989
  • Archief van het 2e Geniecommandement, Bureau Registratie Verdedigingswerken van het Ministerie van Defensie (‘Bunkerarchief’) (1923) 1946-1987 (1992), Nationaal Archief, invoeringsnummer: 2.13.167
  • Bouwtekeningen bij vergunningsaanvragen voor Janskerkhof 14 in de periode 1955-1978, Het Utrechts Archief
  • Het Utrechts Nieuwsblad, Het Utrechts Archief
  • Archief Royal HaskoningDHV
  • Het archief van het Utrechtsch Studenten Corps
  • De Utrechtsche Studenten Almanak van 1963 (met een uitgebreid verhaal over de uitbreiding, geschreven door Floris Plate)
  • De Utrechtsche Studenten Almanak van 1967
  • Het Utrechtsch Studenten Corps 1936-1986 (“De corpsbijbel 1936-1986”)
  • Woolloomooloo, de eerste 50 jaar, Michiel Hegener, Wolter Wefers Bettink, Henny de Vos, Fred van Lier, Paul Stamrood, e.a, Utrecht 2020.
  • De website Huizen aan het Janskerkhof: www.huizenaanhetjanskerkhof.nl
  • Interviews met Floris Plate, Peter Wakkie, Marten Otten en Godard Hazeu
  • Eigen waarneming van Wolter Wefers Bettink en Sander Ruys.

[1] De Wehrmacht omvat Heer, Kriegsmarine en Luftwaffe.

[2] z.b.V: zur besonderen Verwendung.

[3] Gerechtshof Amsterdam 23 augustus 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BR6841.